Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·chi·rurg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boomchirurg boomchirurgen
verkleinwoord boomchirurgje boomchirurgjes

Zelfstandig naamwoord

de boomchirurgm

  1. (beroep) iemand die (niet gehinderd door kennis van zaken en) met het inzetten van mechanische technieken probeert bomen te verzorgen
    • De boomchirurg heeft de rotte plek uitgefreesd. 
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid