• bom·men·ja·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord bommenjager bommenjagers
verkleinwoord bommenjagertje bommenjagertjes

de bommenjagerm

  1. snel vliegend vliegtuig dat bommen kan transporteren en boven een doel afwerpen
     De Russen zouden nergens in Europa een oorlog kunnen beginnen, defensief noch offensief, zonder eerst de primaire bedreiging Zweden uit te schakelen, om te beginnen met de vliegbases waar de bommenjagers waren gestationeerd.[1]
     Ook blijven Belgen in principe tot in 2014 actief in Kunduz (noorden) en Kandahar (zuiden), respectievelijk voor de opleiding van het Afghaans leger en om luchtoperaties uit te voeren met zes F16-bommenjagers. In 2014 staat het vertrek van de buitenlandse troepen geagendeerd.[2]


  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2.   Weblink bron
    rdc
    “270 Belgische militairen in oktober weg uit Afghanistan” (07/09/2012), De Standaard