Nederlands

 
[1] boekenworm
 
[2] boekenworm
Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·ken·worm
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boekenworm boekenwormen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de boekenwormm

  1. (zilvervisjes) insect dat men veel in oude boeken kan vinden, Ctenolepisma longicaudata  
  2. (pejoratief) iemand die heel veel leest
     De musical, die is geïnspireerd op Dahls boek uit 1988, draait om een bijdehante boekenworm die ontdekt dat ze telekinetische gaven heeft.[2]
     Ik ga tegen mijn matties zeggen dat ze jou moeten lezen, kerel. Sommigen zullen er echt wijs van worden. Straks worden we nog boekenwormen, denkers misschien. Hoe heet je publisher ook alweer? Oscar van Gelderen toch? Ik denk dat ik hem ook wat ga sturen. Bedankt voor je mooie boek, gast. Ik hoop dat je kassa ervan gaat rinkelen.[3]
     Dat is weer eens wat anders dan Ons Soort Mensen, dacht Burger. Maar gelukkig, de met eigenwaan vervulde boekenworm snapt het gepeupel wel.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Marlies van Leeuwen
    “Netflix maakt nieuwe Matilda-film” (30-01-2020), Tubantia
  3.   Weblink bron “Vette shit, James!” (29/06/2011), HP de Tijd
  4.   Weblink bron “Droomboek-column Monique Burger leidt tot ‘Kristallnacht’” (13/09/2013), HP de Tijd