Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blo·ter

Bijvoeglijk naamwoord

bloter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van bloot


Deens

Woordafbreking
  • blo·ter

Werkwoord

bloter

  1. tegenwoordige tijd van blote

Zelfstandig naamwoord

bloter, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van blot