Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·hoofd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord binnenhoofd binnenhoofden
verkleinwoord binnenhoofdje binnenhoofdjes

Zelfstandig naamwoord

het binnenhoofdo

  1. (scheepvaart) het aan binnenwater gelegen sluishoofd van een schutsluis, bij een sluis dat de overgang vormt tussen binnen- en buitenwater.
    • Het binnenhoofd grenst direct aan het binnenwater. 
Antoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie