bijplakken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bijplakken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijplakken | bij te plakken | ||||||
toekomend | zullen bijplakken bij zullen plakken |
te zullen bijplakken bij te zullen plakken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | bijgeplakt | te bijgeplakt | ||||||
toekomend | bijgeplakt zullen | bijgeplakt te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bijplakkend | bijgeplakt | ev. plak bij |
mv. verouderd plakt bij |
plakke bij (bijzin) bijplakke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | plak bij | plakt bij | plakt bij | plakt bij | plakt bij | plakken bij | plakken bij | plakken bij | |
verleden (o.v.t.) | plakte bij | plakte bij | plakte bij | plakte bij | plakte bij | plakten bij | plakten bij | plakten bij | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijplakken | zult/zal bijplakken | zult/zal bijplakken | zult bijplakken | zal bijplakken | zullen bijplakken | zullen bijplakken | zullen bijplakken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijplakken | zou bijplakken | zou(dt) bijplakken | zoudt bijplakken | zou bijplakken | zouden bijplakken | zouden bijplakken | zouden bijplakken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bijplak | bijplakt | bijplakt | bijplakt | bijplakt | bijplakken | bijplakken | bijplakken | |
verleden (o.v.t.) | bijplakte | bijplakte | bijplakte | bijplakte | bijplakte | bijplakten | bijplakten | bijplakten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijplakken bij zal plakken |
zult/zal bijplakken bij zult/zal plakken |
zult/zal bijplakken bij zult/zal plakken |
zult bijplakken bij zult plakken |
zal bijplakken bij zal plakken |
zullen bijplakken bij zullen plakken |
zullen bijplakken bij zullen plakken |
zullen bijplakken bij zullen plakken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijplakken bij zou plakken |
zou bijplakken bij zou plakken |
zou(dt) bijplakken bij zou(dt) plakken |
zoudt bijplakken bij zoudt plakken |
zou bijplakken bij zou plakken |
zouden bijplakken bij zouden plakken |
zouden bijplakken bij zouden plakken |
zouden bijplakken bij zouden plakken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |