bidet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bi·det
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zitbad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bidet | bidets |
verkleinwoord | bidetje | bidetjes |
Zelfstandig naamwoord
- (huishouden), (sanitair) soort van aan de muur bevestigde kom of bak voor het met behulp van water reinigen van de geslachtsdelen, billen en anus na gebruik van het toilet, of om de voeten te wassen
- De luxe badkamer heeft twee wastafels, een ligbad, toilet en een bidet.
Synoniemen
Vertalingen
1. soort van aan de muur bevestigde kom of bak voor het met behulp van water reinigen van de geslachtsdelen, billen en anus na gebruik van het toilet, of om de voeten te wassen
Gangbaarheid
- Het woord bidet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bidet" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "bidet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bidet | bidets |
Zelfstandig naamwoord
bidet
- (huishouden), (sanitair) bidet, wasbak
Frans
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bidet | le bidet | bidets | les bidets |
Zelfstandig naamwoord
bidet
- pony
- (huishouden), (sanitair) bidet