bezwijken
- be·zwij·ken
- afgeleid van zwijken met het voorvoegsel be-, in de betekenis van ‘sterven’ aangetroffen vanaf 1682 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezwijken |
bezweek |
bezweken |
klasse 1 | volledig |
bezwijken
- [2] bezwijken aansterven
- • De man bezweek aan de gevolgen van het ongeval.
- ▸ De peuter bezweek korte tijd later in het ziekenhuis. Het jongetje was volgens officier van justitie Eli Gabel 'een vrolijk, energiek jongetje, een goedverzorgd kindje'. Zowel het slachtoffertje als de verdachte zijn van Ghanese origine.[3]
- • De man bezweek aan de gevolgen van het ongeval.
- [2] bezwijken onderkapot gaan door niet sterk genoeg te zijn
- • De vrachtwagen bezweek onder de te zware vracht.
- [2] bezwijken vanten onder gaan gaan aan
- • De marathonloper bezweek van de dorst.
- [1] bezwijken voorgeen weerstand kunnen bieden aan verleidingen
- • De jongen bezweek aan de verleidingen van de grote stad.
1. zwichten
bezwijken onder: kapot gaan door niet sterk genoeg te zijn
|
- Het woord bezwijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezwijken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ bezwijken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "bezwijken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Eis 16 jaar: verdachte gooide jongetje (3) bewust van flat af” (05-09-2014), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be