Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·voe·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bevoelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bevoelen
bevoelde
bevoeld
zwak -d volledig
  1. door tasten onderzoeken
    • Maar stel u vooral voor hoe het moet zijn om een van de sterkste matathonschaatsers van Nederland, wat zeg ik ter wereld te zijn, meervoudig winnaar op de Weissensee – waar Hekman dit weekend het open NK rijdt. Dan zit je elke winter weer je eksterogen te bevoelen, de vacht van de kat te checken en 66 verschillende weerapps te volgen. Want Hekman weet, als er een Tocht komt, heeft hij de benen om ’m te winnen. Dus als het dooit wanneer u dit leest, denk dan ook even aan de mannen als Hekman. Maar hou ook dat oude gezegde in gedachten: hoop is het laatste dat smelt.[2] 
    • Er is eigenlijk maar één reden om niet naar Sicilië te gaan en dat is het verkeer. Op de verlaten snelwegen is alles nog redelijk overzichtelijk, maar op de B-weggetjes heerst chaos. Aan kinderachtigheden als verkeersborden of -lichten wordt door niemand enige aandacht besteed. „Dit is toch een voorrangsweg?” piep ik wanhopig, terwijl uit alle zijstraten auto’s tevoorschijn schieten en een BMW mijn bumper kust. Verder is het een ideale vakantiebestemming. Je kunt er tomaten kopen die naar tomaat smaken. En zwaar brood, met een keiharde korst en een beetje as aan de onderkant. En je kunt er op een stoel voor je uit staren, om vervolgens nogmaals dat brood te beruiken en te bevoelen en eens flink te zuchten.[3]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Arjen Fortuin 27 januari 2017
  3. NRC Roos Ouwehand 30 mei 2008
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be