kragen van beverbont
  • be·ver·bont
enkelvoud meervoud
naamwoord beverbont
verkleinwoord

het beverbonto

  1. de harige huid van een bever die men gebruikt voor schoeisel en kleding
     Hij was nauwelijks voorbij de uitloper van het bos toen hij een dikke heer met een pet van beverbont zag die hem, vergezeld van twee rijknechten, op een prachtig ravenzwart paard tegemoet kwam.[2]
     De hoed bijvoorbeeld die we zien op ”De soldaat en het lachende meisje”. Het is een vilthoed, gemaakt van beverbont, aangevoerd uit Brooks geboorteland Canada. Hoe het bij die handel in bevervellen toeging wordt vervolgens breedvoerig verteld in hoofdstuk één.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    dr. A. Th. van Deursen
    “Via Vermeer naar ’t verleden” (8 februari 2011), Reformatorisch Dagblad