beroepssector
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·roeps·sec·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beroepssector | beroepssectoren beroepssectors |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de beroepssector m
- een groep beroepen in een bepaalde bedrijfstak
- ▸ Als je factoren als opleiding, werkervaring, beroepssector en functie meeneemt in de berekening van de loonkloof, valt het percentage lager uit dan de gemiddelde 16,1 procent. Zo was het zogenoemde gecorrigeerde beloningsverschil in het bedrijfsleven in 2014 zo'n 7 procent. Dat wordt ook wel het onverklaarde beloningsverschil genoemd.[1]
- ▸ Het Nederlands Centrum Beroepsziekten (NCB) onderschrijft de stijging. "We zien de laatste jaren een gestage toename van psychische problemen bij onderwijsgevenden", zegt klinisch arbeidsgeneeskundige Teake Pal. Het NCB vergelijkt sinds 2010 ook per beroepssector het aandeel psychische problemen. "Sinds 2011 staat onderwijs daar op de eerste plaats", aldus Pal.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord beroepssector staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “'Gelijk loon voor man en vrouw hoort bij het Nederland van nu'” (Vrijdag 3 november 2017, 06:13), NOS
- ↑ Weblink bron “Stijging psychische problemen in onderwijs” (Donderdag 12 april 2012, 11:54), NOS