Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·roeps·op·vat·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beroepsopvatting beroepsopvattingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beroepsopvattingv

  1. de gedachten die men heeft over de invulling en de verantwoordelijkheden van een beroep
     Zowel de getuige-deskundige van de verdediging als de getuige-deskundige van de Inspectie als klagende partij, maakte korte metten met die taak- en beroepsopvatting.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “Microbiologen ontkennen schuld” (Dinsdag 19 maart 2013, 20:18), NOS