• be·roeps
  • Afgeleid van beroep met het achtervoegsel -s
stellend
onverbogen beroeps
verbogen (alleen
predicaat)

beroeps

  1. beroepsmatig iets bedrijvend, tegen betaling
    • De wielrenner besloot toch maar beroeps te worden. 
     De modellen die het grootste gedeelte van de show lopen zijn beroeps uit Bulgarije en Polen.[1]
  • Attributief wordt het woord vast aan het volgende naamwoord geschreven: beroepswielrenner.
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]