Nederlands

 
bergkap
Uitspraak
Woordafbreking
  • berg·kap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bergkap bergkappen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bergkap v/m [1]

  1. de beweegbare kap van een hooiberg
    • De verwaarloosde hoefstal, waarin de hoefsmid vroeger de paarden besloeg, is gerestaureerd, net als de rosmolen. De éénroedige bergkap kreeg een nieuw rieten dak. Het iemenschoer is verplaatst en biedt weer onderdak aan bijen. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen