Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·reid·den voor
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorbereiden

bereidden (…) voor

  1. meervoud verleden tijd van voorbereiden
    • Wij bereidden voor. 
    • Jullie bereidden voor. 
    • Zij bereidden voor. 

Gangbaarheid