beplanking
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: beplanking (hulp, bestand)
Woordafbreking
- be·plan·king
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van Naamwoord van handeling beplanken met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beplanking | beplankingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- de verzameling houten planken waarvan iets gemaakt is; het houten beschot
- ▸ Toen hij langs de Dansberget was geroeid, haalde hij de riemen binnen, pakte het hoosvat en begon de boot van achteruit met water te vullen, hij spoelde de boot dus vanbinnen schoon, de doften, de bodem en de beplanking en hoosde hem daarna leeg.[2]
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord beplanking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535