Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·oe·fen

Werkwoord

vervoeging van
beoefenen

beoefen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beoefenen
    • Ik beoefen. 
  2. gebiedende wijs van beoefenen
    • Beoefen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beoefenen
    • Beoefen je?