Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·nauw·de
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

benauwde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van benauwd
Spreekwoorden

Werkwoord

vervoeging van
benauwen

benauwde

  1. enkelvoud verleden tijd van benauwen
    • Ik benauwde. 
    • Jij benauwde. 
    • Hij, zij, het benauwde. 
     De drukte die er heerste op de verkeersader die naar het hart van de domstad leidde, benauwde haar.[1]
  2. verbogen vorm van benauwd, voltooid deelwoord van benauwen

Verwijzingen

  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2