believen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van believen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | believen | te believen | ||||||||
toekomend | zullen believen | te zullen believen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beliefd | te hebben beliefd | ||||||||
toekomend | beliefd zullen hebben | beliefd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
believend | beliefd | ev. belief |
mv. verouderd belieft |
believe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | belief | belieft | belieft | belieft | belieft | believen | believen | believen | |||
verleden (o.v.t.) | beliefde | beliefde | beliefde | beliefde | beliefde | beliefden | beliefden | beliefden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal believen | zult/zal believen | zult/zal believen | zult believen | zal believen | zullen believen | zullen believen | zullen believen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou believen | zou believen | zou(dt) believen | zoudt believen | zou believen | zouden believen | zouden believen | zouden believen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beliefd | hebt beliefd | hebt/heeft beliefd | hebt beliefd | heeft beliefd | hebben beliefd | hebben beliefd | hebben beliefd | |||
verleden (v.v.t.) | had beliefd | had beliefd | had beliefd | hadt beliefd | had beliefd | hadden beliefd | hadden beliefd | hadden beliefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beliefd hebben | zal/zult beliefd hebben | zult/zal beliefd hebben | zult beliefd hebben | zal beliefd hebben | zullen beliefd hebben | zullen beliefd hebben | zullen beliefd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beliefd hebben | zou beliefd hebben | zou/zoudt beliefd hebben | zoudt beliefd hebben | zou beliefd hebben | zouden beliefd hebben | zouden beliefd hebben | zouden beliefd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beliefd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beliefd | er is beliefd | |||||||||
verleden | er werd beliefd | er was beliefd | |||||||||
toekomend | er zal beliefd worden | er zal beliefd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beliefd worden | er zou beliefd zijn | |||||||||
lijdende vorm beliefd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beliefd worden | beliefd te worden | ||||||||
toekomend | beliefd zullen worden | beliefd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beliefd zijn | beliefd te zijn | ||||||||
toekomend | beliefd zullen zijn | beliefd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beliefd | wordt beliefd | wordt beliefd | wordt beliefd | wordt beliefd | worden beliefd | worden beliefd | worden beliefd | |||
verleden (o.v.t.) | werd beliefd | werd beliefd | werd beliefd | werdt beliefd | werd beliefd | werden beliefd | werden beliefd | werden beliefd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beliefd worden | zult beliefd worden | zult beliefd worden | zult beliefd worden | zal beliefd worden | zullen beliefd worden | zullen beliefd worden | zullen beliefd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beliefd worden | zou beliefd worden | zou/zoudt beliefd worden | zoudt beliefd worden | zou beliefd worden | zouden beliefd worden | zouden beliefd worden | zouden beliefd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beliefd | bent beliefd | bent/is beliefd | zijt beliefd | is beliefd | zijn beliefd | zijn beliefd | zijn beliefd | |||
verleden (v.v.t.) | was beliefd | was beliefd | was beliefd | waart beliefd | was beliefd | waren beliefd | waren beliefd | waren beliefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beliefd zijn | zult beliefd zijn | zult beliefd zijn | zult beliefd zijn | zal beliefd zijn | zullen beliefd zijn | zullen beliefd zijn | zullen beliefd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beliefd zijn | zou beliefd zijn | zou/zoudt beliefd zijn | zoudt beliefd zijn | zou beliefd zijn | zouden beliefd zijn | zouden beliefd zijn | zouden beliefd zijn |
vervoeging van het werkwoord believen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | |||||||||
het | belieft | het | beliefde | het | zal believen | ||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
believend | heeft beliefd | belief | believe |