Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bek·af
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen bekaf
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

bekaf

  1. zeer vermoeid
    • Hij was bekaf van het hardlopen. 
     De laatste keer dat we elkaar zagen was op mijn 44ste verjaardag in het grensdorp Cascade Locks, op de grens tussen Oregon en Washington. Ik had de dames al meer dan tien dagen niet gezien, had net een Midlifer [dagafstand van 40 mijl] gelopen en was dus bekaf.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen