• bei·den
  • In de betekenis van ‘wachten’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beiden
beidde
gebeid
zwak -d volledig

beiden [3]

  1. onovergankelijk treuzelen
  2. overgankelijk afwachten

beiden

  1. elk van beide personen
    • Hij had beiden een kopie van zijn nieuwe roman gegeven. 
     Hoe pak je de voorbereidingen het beste aan? Simpel, in vier stappen. Besteed de eerste drie maanden aan het overtuigen van je partner dat dit een goed idee voor jullie beiden is.[4]
  • Deze vorm wordt alleen zelfstandig gebruikt en verwijst alleen naar personen.
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]