behouden

- be·hou·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
behouden |
behield |
behouden |
klasse 7 | volledig |
behouden
- overgankelijk iets niet verliezen, handhaven, in stand houden
- Het Nederlands behield veel van de oorspronkelijke sterke werkwoorden van het Germaans.
- ▸ Ze wilde haar waardigheid behouden, terwijl het vertellen van de akelige details toch opluchtte.[1]
- overgankelijk redden
- De chirurg heeft het been van de patiënt kunnen behouden.
behouden
- gered, niet verloren gegaan
- De opvarenden waren gered in het behouden huis.
- Wij hopen op een behouden terugkomst van de reizigers.
- In behouden haven zijn
veilig ergens zijn (bv na een reis)
- ∗ De zoon was eindelijk in behouden haven, als je dat kon zeggen van een aanstaande marineofficier die niet op zee zou opereren.[2]
- vervoeging van behouden: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
- Het woord behouden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "behouden" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “All-inclusive”
(2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht
, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus
, ISBN 9789044625691
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be