Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bed·le·ge·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het verouderde bedleger met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bedlegerig bedlegeriger bedlegerigst
verbogen bedlegerige bedlegerigere bedlegerigste
partitief bedlegerigs bedlegerigers -

Bijvoeglijk naamwoord

bedlegerig

  1. niet in staat uit bed te komen
    • Deze man is bedlegerig. 
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be