beangst
- be·angst
vervoeging van |
---|
beangsten |
beangst
vervoeging van: | beangsten… |
verbogen vorm: | beangste |
beangst
- voltooid deelwoord van beangsten
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | beangst | beangster | (beangstst) * |
verbogen | beangste | beangstere | (beangstste) * |
partitief | beangsts | beangsters | - |
beangst
- benauwd door iets engs
- Oudere jongens deden hem dan wel eens verhalen van spoken in de mijn, en als ze dan heengegaan waren, gebeurde het dat hij beangst werd en huilde. [2]
- Het woord beangst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beangst" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Gruyter, J. de"Een pionier van den nieuwen tijd." in: Groot Nederland. jrg. 18 deel 2 (1920) Van Holkema & Warendorf, Amsterdam; p. 97; geraadpleegd 2017-05-22
- ↑
Weblink bron
W. Haeseryn e.a.“6.4.3.1.2 Omschrijving van de trappen van vergelijking met meer en meest.” (januari 2019), punt 4 op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst) - ↑
Weblink bron “Omschreven trappen van vergelijking (algemeen)”, punt 3. op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be