• bath·room
  • Samenstelling van de Engelse zelfstandige naamwoorden bath (= bad) en room (= kamer).
enkelvoud meervoud
bathroom bathrooms

bathroom

  1. badhuis
  2. badkamer
  3. badplaats
  4. (eufemisme) toilet, wc (voornamelijk: VS)
    «Dinner’s over, and I have to go to the bathroom
    Het diner is voorbij, en ik moet naar de wc.