Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·saal
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels  basal bn , in de betekenis van ‘aan de basis’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen basaal basaler basaalst
verbogen basale basalere basaalste
partitief basaals basalers -

Bijvoeglijk naamwoord

basaal

  1. fundamenteel
    • Dit is zeker basale kennis. 
  2. (medisch) aan of bij de basis liggend
    • Basale cellen zijn de diepstgelegen cellen van de opperhuid. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen