Niet te verwarren met: Barbertje
  • bar·ber·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord barbertje barbertjes
verkleinwoord - -

het barbertjeo dim. tant. [2]

  1. personage uit de parabel die voorafgaat aan de roman Max Havelaar van Multatuli en een notitie erover in zijn Ideeën
  2. mandje van draadwerk dat onder een kastplank kan worden gehangen
  • Barbertje moet hangen
ongeacht of iemand schuldig is moet die gestraft worden
64 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[3]