Een balalaika.
  • ba·la·lai·ka
  • Leenwoord uit het Russisch, in de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord balalaika balalaika's
verkleinwoord balalaikaatje balalaikaatjes

de balalaikav / m

  1. (muziekinstrument) een driesnarig Russisch tokkelinstrument
77 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[2]


balalaika

  1. (muziekinstrument) balalaika


balalaika

  1. (muziekinstrument) balalaika


  • ba·la·lai·ka
  • Leenwoord uit het Russisch, in de betekenis van ‘snaarinstrument’, van onbekende herkomst
Naar frequentie 66322
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   balalaika     balalaikaen     balalaikaer     balalaikaene  
genitief   balalaikas     balalaikaens     balalaikaers     balalaikaenes  

balalaika, m

  1. (muziekinstrument) balalaika
    «Dansetroppen ble akkompagnert med kuhorn, kastanjetter, trekkspill og balalaika
    De dansgroep werd begeleid door koeienhoorns, castagnetten, accordeon en balalaika.


  • ba·la·lai·ka
  • Leenwoord uit het Russisch, in de betekenis van ‘snaarinstrument’, van onbekende herkomst
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   balalaika     balalaikaen     balalaikaer
balalaikaar  
  balalaikaene
balalaikaane  

balalaika, m

  1. (muziekinstrument) balalaika


enkelvoud meervoud
balalaika balalaikas

balalaika v

  1. (muziekinstrument) balalaika