baantjes
- baan·tjes
de baantjes mv
- verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord baan
- ▸ Hun volgende doel lag vijfentwintig meter verderop: het instructiebad, oftewel de plas water waar men in alle rust baantjes kon trekken.[1]
- ▸ Ik heb vroeger wel baantjes gehad.Heel vroeger, in een grijs en schimmig verleden?'Hij trok een gezicht. 'Dat bevalt je niet. 'Inderdaad beviel het me niets als mensen niet werkten.[2]
- Het woord baantjes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “All-inclusive”
(2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht
, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Jessie Burton (vert. Marja Borg)“De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789024574704