auf
- IPA: /aʊ̯f/
- auf
- Afkomstig van Oudhoogduitse ūf.
auf (+ accusatief of datief)
- op
- «Ich sitze auf dem Stuhl.»
- Ik zit op de stoel.
- «Ich sitze auf dem Stuhl.»
- Het voorzetsel "auf" wordt met de accusatief gebruikt als het werkwoord een beweging uitdrukt terwijl het met de datief gebruikt wordt als het werkwoord een plaats aanduidt.