• auf
  • Afkomstig van Oudhoogduitse ūf.

auf (+ accusatief of datief)

  1. op
    «Ich sitze auf dem Stuhl.»
    Ik zit op de stoel.
  • Het voorzetsel "auf" wordt met de accusatief gebruikt als het werkwoord een beweging uitdrukt terwijl het met de datief gebruikt wordt als het werkwoord een plaats aanduidt.