Nederlands

 
armsteun voor in de auto
Uitspraak
Woordafbreking
  • arm·steun
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord armsteun armsteunen
verkleinwoord armsteuntje armsteuntjes

Zelfstandig naamwoord

armsteun m [1]

  1. iets waarop je je arm kunt laten leunen
    • Ik gebruikte de armleuning als armsteun. 
    • Trump zou in 1979 een zakenvrouw, genaamd Jessica Leeds, tijdens een vlucht hebben aangerand. Leeds kreeg gedurende de reis het aanbod van een stewardess om eersteklas te komen zitten. De plaats bleek gesitueerd naast die van een lange, blonde man die zich aan Leeds voorstelde als Donald Trump. Ze raakten in gesprek en na de maaltijd merkte Leeds opeens dat de armsteun was opgeklapt om ruimte te geven aan Trumps handen, die „als een octopus” over haar lichaam gleden. Toen ze onder haar rok verdwenen, haastte Leeds zich terug naar de economy class. [2] 
  2. iets waarin je je arm kunt laten leunen
    • Ik droeg een mitella als armsteun voor mijn gebroken arm. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frits Abrahams 25 oktober 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be