arbeidsmobiliteit

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·beids·mo·bi·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord arbeidsmobiliteit
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de arbeidsmobiliteitv

  1. het kunnen en bereid zijn te veranderen van baan, zowel in de aard van het werk dat men doet, als de plaats waar men het werk verricht
    • Het hukousysteem reguleerde de instroom van migranten en handhaafde de sociale stabiliteit en voorkwam gedeeltelijk het ontstaan van sloppenwijken bij de grootste Chinese steden. Datzelfde systeem kan op de lange termijn echter de groei in de weg staan door een gebrekkige arbeidsmobiliteit, stellen het Chinese Instituut voor Hervorming en Ontwikkeling en de Wereldbank in een rapport. [1] 
    • Eerder maakten verzekeraars en patiëntenorganisaties al afspraken om de arbeidsmobiliteit van mensen die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn te verbeteren. [2] 

Gangbaarheid


Verwijzingen