Nederlands

 
appetizer
Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·pe·ti·zer
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord appetizer appetizers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de appetizerm

  1. klein voorafje dat dient als smaakmaker
    • Luxehotels, met alcohol overgoten prostitueebezoek en soms onderweg op het vliegtuig al een appetizer: de Belgische politie lijkt van het uitzetten van illegalen een feestje te maken. [2] 
    • Q’énosse: geniet er van stoofvlees met zoet brood en vraag of ze hun overheerlijke vissoep hebben. Bestel vooraf een paar appetizers. [3] 
    • Bij wijze van appetizer mochten we al kennismaken met het stampende, van soul en gospel doordrenkte Rolling in the Deep, een track die op het album in dezelfde geest wordt voortgezet met Rumour Has It. Net als op Endlessly is hier een vrouw aan het woord die sinds wij drie jaar geleden voor het laatst van haar hoorden in de liefde sadder but wiser is geworden. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen