vervoeging van
anticiper

anticipes

  1. tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van anticiper
  2. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van anticiper


vervoeging van
anticipar

anticipes

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van anticipar
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van anticipar