Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ano·niem
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘naamloos’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • met het voorvoegsel an- met het achtervoegsel -oniem [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen anoniem anoniemer anoniemst
verbogen anonieme anoniemere anoniemste
partitief anoniems anoniemers -

Bijvoeglijk naamwoord

anoniem

  1. naamloos
    • Er werd een anonieme brief in de krant geplaatst. 
     De mensen die na veel aandringen iets wilden zeggen, deden dat anoniem.[3]
  2. karakterloos
     Hier was geen interior designer aan het werk geweest met een efficiënt, anoniem ontwerp, maar had een overdaad aan geschiedenis een wanhopig zuchtende overdaad aan weelderige sporen achtergelaten.[4]
Antoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen