• ano·niem
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘naamloos’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • met het voorvoegsel an- met het achtervoegsel -oniem [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen anoniem anoniemer anoniemst
verbogen anonieme anoniemere anoniemste
partitief anoniems anoniemers -

anoniem

  1. naamloos
    • Er werd een anonieme brief in de krant geplaatst. 
     De mensen die na veel aandringen iets wilden zeggen, deden dat anoniem.[3]
     Eén bron die nauw bij het onderzoek betrokken is heeft tegen Eyewitness News gezegd dat Pickett waarschijnlijk, ik citeer, "binnen een paar dagen" na zijn verdwijning aan ontbering is overleden, en hoewel we nog geen officiële bevestiging hebben melden verschillende bronnen ons dat Picketts lijk na een anonieme tip door de politie is gevonden.[4]
  2. karakterloos
     Hier was geen interior designer aan het werk geweest met een efficiënt, anoniem ontwerp, maar had een overdaad aan geschiedenis een wanhopig zuchtende overdaad aan weelderige sporen achtergelaten.[5]
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]