ananas

- ana·nas
- (fruit) Ananas comosus
(ook: Ananas sativus), een vrucht van de ananasplant
- In de groentewinkel worden sinds kort ook ananassen verkocht.
- Het kweken van ananassen is lange tijd een hobby geweest op landgoederen in Nederland.
- ▸ Ik herinnerde me het etablissement met een ananas op het uithangbord.[3]
- ▸ Maarten zet een oranje blikje 0% Wanderlust-bier en een tosti ananas met een klodder ketchup voor me neer.[4]
- (plantkunde) een uit Zuid-Amerika afkomstige plant van de soort Ananas comosus
1. een vrucht van de ananasplant
- Het woord ananas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ananas" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ananas" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ananas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Victoria Holt“Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
- ↑ Annemarie Kruiper“Gewoonweg schitterend Wandelingen en ontmoetingen op het Pieterpad” (2023), AM Books, ISBN 9789090369914
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- a·na·nas
Naar frequentie | 13645 |
---|
- a·na·nas
- ana·nas
- a·na·nas
- ana·nas
Naar frequentie | 15714 |
---|
ananas | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ananas | ananasen | ananas ananaser ananasfrukter |
ananaserna ananasen |
genitief | ananas | ananasens | ananas ananasers ananasfrukters |
ananasernas ananasens |