Een ananas.
  • ana·nas
enkelvoud meervoud
naamwoord ananas ananassen
verkleinwoord ananasje ananasjes

deananasv/m

  1. (fruit) Ananas comosus op Wikispecies (ook: Ananas sativus), een vrucht van de ananasplant
    • In de groentewinkel worden sinds kort ook ananassen verkocht. 
    • Het kweken van ananassen is lange tijd een hobby geweest op landgoederen in Nederland. 
     Ik herinnerde me het etablissement met een ananas op het uithangbord.[3]
     Maarten zet een oranje blikje 0% Wanderlust-bier en een tosti ananas met een klodder ketchup voor me neer.[4]
  2. (plantkunde) een uit Zuid-Amerika afkomstige plant van de soort Ananas comosus op Wikispecies
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[5]
  • a·na·nas
Naar frequentie 13645
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ananas     ananassen
ook: ananasen  
  ananas
ananasser  
  ananassene
ananaserne  
genitief   ananas'     ananassens
ook: ananasens  
  ananas'
ananassers  
  ananassenes
ananasernes  

ananas

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ananas
    enkelvoud meervoud
    zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
      ananas     l'ananas     ananass     les ananass  

    ananas m

    1. (fruit), (plantkunde) ananas
    • a·na·nas
    enkelvoud meervoud
    ananas ananas

    ananas m

    1. (fruit), (plantkunde) ananas
    • ana·nas
    Naar frequentie 15714
    ananas enkelvoud meervoud
      onbepaald bepaald onbepaald bepaald
      nominatief     ananas     ananasen     ananas
    ananaser
    ananasfrukter  
      ananaserna
    ananasen  
      genitief     ananas     ananasens     ananas
    ananasers
    ananasfrukters  
      ananasernas
    ananasens  

    ananas

    1. genitief onbepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van ananas

    ananas

    1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ananas

    ananas

    1. genitief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ananas