ambulancier
- Geluid: ambulancier (België) (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɑmbylɑnˈsir / (4 lettergrepen)
- Geluid: ambulancier (Nederland) (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɑmbylɑ̃ˈʃe / (4 lettergrepen)
- am·bu·lan·cier
- van Frans ambulancier zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambulancier | ambulanciers |
verkleinwoord | - | - |
de ambulancier m
- (medisch) (beroep) iemand die als bestuurder van of begeleider in een ziekenauto werkt
- Een ambulancier van een privébedrijf voor ziekenvervoer heeft vrijdagavond zijn ziekenwagen achtergelaten in Latem in Oost-Vlaanderen terwijl achterin nog een patiënt lag. [1]
- (verouderd) (militair) iemand die gewonden op het slagveld helpt
- Een warme en genegen groet aan den jongen schrijver, die thans in het Belgisch leger dient als ambulancier! [2]
- [1] ambulancemedewerker
- [2] ziekenbroeder
- Het woord ambulancier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ambulancier" herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Danneel, K. & T. De MeyAmbulancier laat patiënt achter (11 februari 2018) op website: vtm.be; geraadpleegd 2018-06-12
- ↑ Baekelmans, L."Vlaamsche oogst" in: Den Gulden Winckel. jrg. 14 nr. 6 (juni 1915) Hollandia-Drukkerij, Baarn; p. 89; geraadpleegd 2018-06-12
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- am·bu·lan·cier
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord | |
mannelijk | ambulancier | le ambulancier | ambulanciers | les ambulanciers |
vrouwelijk | ambulancière | la ambulancière | ambulancières | les ambulancières |
de ambulancier m
- (medisch) (beroep) ambulancier