altaar
![]() |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- al·taar
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘offertafel’ voor het eerst aangetroffen in 1200 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | altaar | altaren altaars |
verkleinwoord | altaartje | altaartjes |
Zelfstandig naamwoord
altaar o
- offertafel voor godsdienstige plechtigheden
- De priester las de mis aan het altaar.
Hyponiemen
- hoofdaltaar, hoogaltaar, offeraltaar, reliekaltaar, reukaltaar, rustaltaar, sacramentsaltaar, veldaltaar, volksaltaar, zijaltaar, zoenaltaar
Afgeleide begrippen
- altaardoek, altaardwaal, altaargeheim, altaarkast, altaarschel, altaarsteen, altaarstuk, altaartafel, altaartrede
Vertalingen
1. offertafel voor godsdienstige plechtigheden
Gangbaarheid
- Het woord altaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "altaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "altaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ altaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be