Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zweert

Werkwoord

vervoeging van
afzweren

afzweert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzweren
    • ... dat jij afzweert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzweren
    • ... dat hij afzweert.