afzweerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·zweer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afzweren |
afzweerde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afzweren
- ... dat ik afzweerde.
- ... dat jij afzweerde.
- ... dat hij, zij, het afzweerde.
- ... dat ik afzweerde.