aftrimmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aftrimmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aftrimmen | af te trimmen | ||||||
toekomend | zullen aftrimmen af zullen trimmen |
te zullen aftrimmen af te zullen trimmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | afgetrimd | te afgetrimd | ||||||
toekomend | afgetrimd zullen | afgetrimd te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aftrimmend | afgetrimd | ev. trim af |
mv. verouderd trimt af |
trimme af (bijzin) aftrimme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | trim af | trimt af | trimt af | trimt af | trimt af | trimmen af | trimmen af | trimmen af | |
verleden (o.v.t.) | trimde af | trimde af | trimde af | trimde af | trimde af | trimden af | trimden af | trimden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aftrimmen | zult/zal aftrimmen | zult/zal aftrimmen | zult aftrimmen | zal aftrimmen | zullen aftrimmen | zullen aftrimmen | zullen aftrimmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aftrimmen | zou aftrimmen | zou(dt) aftrimmen | zoudt aftrimmen | zou aftrimmen | zouden aftrimmen | zouden aftrimmen | zouden aftrimmen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aftrim | aftrimt | aftrimt | aftrimt | aftrimt | aftrimmen | aftrimmen | aftrimmen | |
verleden (o.v.t.) | aftrimde | aftrimde | aftrimde | aftrimde | aftrimde | aftrimden | aftrimden | aftrimden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aftrimmen af zal trimmen |
zult/zal aftrimmen af zult/zal trimmen |
zult/zal aftrimmen af zult/zal trimmen |
zult aftrimmen af zult trimmen |
zal aftrimmen af zal trimmen |
zullen aftrimmen af zullen trimmen |
zullen aftrimmen af zullen trimmen |
zullen aftrimmen af zullen trimmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aftrimmen af zou trimmen |
zou aftrimmen af zou trimmen |
zou(dt) aftrimmen af zou(dt) trimmen |
zoudt aftrimmen af zoudt trimmen |
zou aftrimmen af zou trimmen |
zouden aftrimmen af zouden trimmen |
zouden aftrimmen af zouden trimmen |
zouden aftrimmen af zouden trimmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |