Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ser·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afserveren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afserveren
serveerde af
afgeserveerd
zwak -d volledig
  1. iets of iemand aan de kant zetten; afdoen als
    • Maar De waanzinnige boomhut is Pudding Tarzan in het kwadraat. Structuur ontbreekt, coherentie ontbreekt, inhoud ontbreekt. Het is onvoorspelbaar, onvoorstelbaar, onnavolgbaar. En dat kun je afserveren, maar: het is idiotie en geouwehoer uit volstrekte overtuiging, waarbij de gevestigde orde in de persoon van Meneer Megaberoemd als irrelevant wordt weggezet. Ik zou daarom liever willen betogen: de Boomhut-serie is de ultieme anarchistische postmodernistische versie van jeugdliteratuur, waarin niets serieus en belangrijk is en dus alles even serieus en belangrijk, én onserieus en onbelangrijk tegelijk. [1] 
    • We zien op tv een weelderige uitstalling op een pittoresk landgoed; Grillmasters is een machoversie van Heel Holland Bakt. Martijn Krabbé presenteert, chefkok Herman den Blijker en Jord Althuizen, wereldkampioen barbecueën, mogen als strenge jury de deelnemers afserveren. Barbecue zoals Nicholas dat doet, verschilt hemelsbreed van wat we op tv zien: „Wat wij doen lijkt meer op paling roken. De hitte van het houtvuur - ik stook op appel- en perenhout uit West-Friesland - wordt indirect langs het vlees geleid, zodat het knapperig van buiten en mals van binnen wordt. Een stuk vlees maken duurt bij ons zo’n zeven tot zestien uur. Bij Nederlandse barbecue - eigenlijk grill - gaat het om zo snel mogelijk een stuk vlees dichtschroeien.”[2]  
  2. door serveren een wedstrijd winnen
    • Na drie aces had hij zijn tegenstander afgeserveerd 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Thomas de Veen 10 maart 2017
  2. NRC Wilfred Takken 24 juni 2015