afschreeuwen
- af·schreeu·wen
- samenstelling van af bw en schreeuwen ww
afschreeuwen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afschreeuwen |
schreeuwde af |
afgeschreeuwd |
zwak -d | volledig |
- zich uitputten door heel hard of lang te schreeuwen
- ▸ De viercilinder klinkt als de zanger van een heavymetalband, die zijn stembanden heeft opgewarmd en het wereldleed eindelijk ongeremd van zich kan afschreeuwen. Het onderstel krijgt een steviger afstemming, de besturing is directer en het motorgebrul wordt intenser naarmate het toerental hoger wordt. Je waant je een beetje Mattias Ekström. Wie durft, schakelt het ESP uit. Let wel, bij Cupra is uit ook écht uit. Als je vlak voor de bocht terugschakelt, gaat dat met een dot tussengas gepaard.[1]
- Het woord 'afschreeuwen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Jaap Peters“Eindelijk een echte Cupra en geen Seat: zo rijdt de Formentor” (20 oktober 0013), Tubantia