• af·schrap·pen

afschrappen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afschrappen
schrapte af
afgeschrapt
zwak -t volledig
  1. met een scherp voorwerp overtollig materiaal van een voorwerp verwijderen
  2. gedrukte of geschreven tekst van een stuk papier of perkament verwijderen