afromer
- af·ro·mer
- Naamwoord van handeling van afromen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afromer | afromers |
verkleinwoord |
de afromer m
- iets of iemand die de room van de melk afhaalt
- Het kaartje met de Belgisch-Limburgse benamingen voor de melkafromer (kaart 4) levert drie synoniemen op: afromer (met de varianten romer en ontromer), melkmachien en écrémeuse. [2]
- (figuurlijk) iets of iemand die het beste ergens vanaf haalt; iemand die de top ergens vanaf haalt
- "Naast de eigen politici, onze nationale banken, hebben we nu de 'Europese afromers' erbij gekregen", schrijft Frans Piekstra uit Dronten. "Die leggen de rekening van eigen falen neer bij het publiek dat er deel nog part in had." [3]
- Het woord 'afromer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afromer" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ J.J. Goossens Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 80 Taalgeografie en moderne naamgeving Een onderzoek naar de benamingen van enkele moderne landbouwbegrippen in het zuidoosten van het Nederlands taalgebied, voornamelijk Belgisch Limburg
- ↑ De Telegraaf 18 mrt. 2013 WUZmail: Diefstal toegenomen, ook op Cyprus
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be