afplakken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·plak·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en plakken
Werkwoord
afplakken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afplakken |
plakte af |
afgeplakt |
zwak -t | volledig |
- dichtmaken door er iets op te plakken
- Alle ramen van de donkere kamer zijn afgeplakt met verduisteringspapier
- Edward Snowden kennen we als die frêle, kalme jongeman die in documentaire Citizenfour van Laura Poitras de surveillancejungle van de Amerikaanse overheid blootlegde. Het is nog even de vraag wat dat heeft veranderd, al weten wij nu wel dat je soms beter je webcam kan afplakken. [2]
- het voltooien van het plakken om daarna weer wat anders te kunnen doen
- Als we zijn afgeplakt kunnen we weer gaan schilderen.
Gangbaarheid
- Het woord afplakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afplakken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Coen van Zwol 8 november 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be