Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kaar·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afkaarten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkaarten
kaartte af
afgekaart
zwak -t volledig
  1. iets afspreken, iets bespreken
     Het Berlijnse senaatslid Frank Henkel vindt het WK in de hoofdstad een interessante gedachte. "We moeten maar eens kijken of we een realistische kans hebben", zei de CDU-politicus met onder meer sport in zijn portefeuille. "Of het plan dan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is, moeten we in het parlement en met zwembond DSV afkaarten."[2]
     FC Twente-directeur Onno Jacobs hield echter voet bij stuk. De club vecht de degradatie aan. "Helaas, want de clubs hebben behoefte aan duidelijkheid," zegt Van Oostveen. Die dreigt er voorlopig nog niet te zijn. Al wil Van Oostveen wel zoveel mogelijk afkaarten.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. afkaarten op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Duitse interesse voor WK zwemmen” (19-02-2015), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Mikos Gouka
    “'FC Twente is zich in de vingers aan het snijden'” (10-01-2017), Tubantia