affect
Niet te verwarren met: effect |
- af·fect
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gemoedsaandoening’ voor het eerst aangetroffen in 1557 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | affect | affecten |
verkleinwoord | affectje | affectjes |
het affect o
- (psychologie) aandoening van het gemoed, gemoedsaandoening; plotselinge, hevige emotie of gemoedstoestand
- gevoelswaarde, connotatie
- (psychologie) patroon van waarneembaar gedrag waarmee een subjectief gevoel (of emotie) tot uitdrukking wordt gebracht
- Het woord affect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "affect" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "affect" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ affect op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to affect |
he/she/it | affects |
verleden tijd | affected |
voltooid deelwoord |
affected |
onvoltooid deelwoord |
affecting |
gebiedende wijs | affect |
affect
- overgankelijk affecteren, voorwenden
- overgankelijk (vooral negatief) beïnvloeden, deren
- overgankelijk, (psychologie) op geestelijk vlak raken/treffen, ontroeren
enkelvoud | meervoud |
---|---|
affect | affects |
affect
- (psychologie) affect, geestelijke toestand, gemoedstoestand