afbiljoenen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afbiljoenen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afbiljoenen | af te biljoenen | ||||||
toekomend | zullen afbiljoenen af zullen biljoenen |
te zullen afbiljoenen af te zullen biljoenen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgebiljoend | te hebben afgebiljoend | ||||||
toekomend | afgebiljoend zullen hebben | afgebiljoend te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afbiljoenend | afgebiljoend | ev. biljoen af |
mv. verouderd biljoent af |
biljoene af (bijzin) afbiljoene | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | biljoen af | biljoent af | biljoent af | biljoent af | biljoent af | biljoenen af | biljoenen af | biljoenen af | |
verleden (o.v.t.) | biljoende af | biljoende af | biljoende af | biljoende af | biljoende af | biljoenden af | biljoenden af | biljoenden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afbiljoenen | zult/zal afbiljoenen | zult/zal afbiljoenen | zult afbiljoenen | zal afbiljoenen | zullen afbiljoenen | zullen afbiljoenen | zullen afbiljoenen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afbiljoenen | zou afbiljoenen | zou(dt) afbiljoenen | zoudt afbiljoenen | zou afbiljoenen | zouden afbiljoenen | zouden afbiljoenen | zouden afbiljoenen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afbiljoen | afbiljoent | afbiljoent | afbiljoent | afbiljoent | afbiljoenen | afbiljoenen | afbiljoenen | |
verleden (o.v.t.) | afbiljoende | afbiljoende | afbiljoende | afbiljoende | afbiljoende | afbiljoenden | afbiljoenden | afbiljoenden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afbiljoenen af zal biljoenen |
zult/zal afbiljoenen af zult/zal biljoenen |
zult/zal afbiljoenen af zult/zal biljoenen |
zult afbiljoenen af zult biljoenen |
zal afbiljoenen af zal biljoenen |
zullen afbiljoenen af zullen biljoenen |
zullen afbiljoenen af zullen biljoenen |
zullen afbiljoenen af zullen biljoenen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afbiljoenen af zou biljoenen |
zou afbiljoenen af zou biljoenen |
zou(dt) afbiljoenen af zou(dt) biljoenen |
zoudt afbiljoenen af zoudt biljoenen |
zou afbiljoenen af zou biljoenen |
zouden afbiljoenen af zouden biljoenen |
zouden afbiljoenen af zouden biljoenen |
zouden afbiljoenen af zouden biljoenen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgebiljoend | hebt afgebiljoend | hebt/heeft afgebiljoend | hebt afgebiljoend | heeft afgebiljoend | hebben afgebiljoend | hebben afgebiljoend | hebben afgebiljoend | |
verleden (v.v.t.) | had afgebiljoend | had afgebiljoend | had afgebiljoend | hadt afgebiljoend | had afgebiljoend | hadden afgebiljoend | hadden afgebiljoend | hadden afgebiljoend | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgebiljoend hebben | zal/zult afgebiljoend hebben | zult/zal afgebiljoend hebben | zult afgebiljoend hebben | zal afgebiljoend hebben | zullen afgebiljoend hebben | zullen afgebiljoend hebben | zullen afgebiljoend hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgebiljoend hebben | zou afgebiljoend hebben | zou/zoudt afgebiljoend hebben | zoudt afgebiljoend hebben | zou afgebiljoend hebben | zouden afgebiljoend hebben | zouden afgebiljoend hebben | zouden afgebiljoend hebben |