Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ad·vents·zon·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord adventszondag adventszondagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de adventszondagm

  1. (religie) één van de vier zondagen vóór kerstmis
     Vanaf de uitkijktoren nabij de Needse berg was de eerste adventszondag de Needse Roop te horen.[1]
     Het is proppen geblazen deze zondagmiddag in de Oude Mattheüs in Eibergen. De bezoekers zijn echter niet de kerk binnengestapt om naar een preek te luisteren. In de kerk staan talrijke stands. Allerlei kerstattributen worden er verkocht. De kerk fungeert op deze vierde adventszondag als een kleine warenmarkt.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Jelle Boesveld
    “Needse roop klinkt vanaf de uitkijktoren” (01-12-2019), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Stefan Wegdam
    “Kerstmarkt Eibergen Kerstmarkt in een propvolle kerk” (22-12-2019), Tubantia